HOOFDSTUK 1 – ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 – Begripsomschrijvingen

Dit reglement verstaat onder:

Eigen (particulier) graf of ook wel familiegraf genoemd:

  • een graf, grafkelder daaronder begrepen, waarvoor aan een natuurlijk of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot:
  • het doen begraven en begraven houden van lijken;
  • het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen.

Urn: voorwerp ter berging van één of meer asbussen. Onder “eigen (particulier graf)” wordt mede verstaan: eigen urnengraf.

Rechthebbende: degene die een uitsluitend recht op een particulier graf heeft.

Gedenkteken of ook wel grafbedekking of monument genoemd: voorwerp op het graf voor het aanbrengen van opschriften of figuren, daaronder begrepen kettingen en hekwerken. Grafbedekking.

Uitgiftetermijn of graftermijn: de termijn gedurende welke men het recht heeft een lijk te doen begraven en begraven te houden.

Beheerder: degene die door het college van kerkrentmeesters belast is met de dagelijkse leiding van de begraafplaats of degene die hem of haar vervangt.

Administrateur: degene die door het college van kerkrentmeester is aangewezen voor het verzorgen van de administratie van de begraafplaats.

Artikel 2 – Beheer

Het beheer van de kerkelijke begraafplaats berust bij de Protestantse Gemeen­te Winsum-Halfambt vertegenwoordigd door het college van kerkrentmeesters. Dit college delegeert het beheer aan het bestuur van de haar benoemde commissie beheer en exploitatie begraafplaats Obergum. Deze commissie heeft ook de dagelijkse leiding over de begraafplaats.

Artikel 3 – Administratie

De administratie van de begraafplaats wordt gevoerd door het college van kerkrentmeesters. Dit college delegeert de administratie aan een lid van het bestuur van de door haar benoemde commissie beheer en exploitatie begraafplaats Obergum. Bij de registratie van persoonsgegevens worden de vereisten van de Wet Bescherming Persoons-gegevens in acht genomen.

Artikel 4 – Register

De administrateur houdt een register bij van alle op de begraafplaats begraven lijken en bijgezette asbussen, met een nauwkeurige aanduiding van de plaats waar zij begraven of bijgezet zijn en een plattegrond van de begraafplaats. In dit register worden ook aangetekend de door het college van kerkrentmeesters reeds uitgege­ven, maar nog niet gebruikte particuliere graven. Het register en de plattegrond zijn openbaar en worden in tweevoud bijge­hou­den.

HOOFDSTUK 2 – OPENSTELLING, ORDE EN RUST OP DE BEGRAAFPLAATS

Artikel 5 – Openstelling begraafplaats

  1. De begraafplaats is voor een ieder dagelijks toegankelijk gedurende de door het college van kerkrentmeesters bij nadere regels vast te stellen tijden. Het college maakt deze tijden openbaar bekend. Kinderen beneden 12 jaren hebben slechts toegang, indien zij zijn ver­ge­zeld van een volwassene.
  2. Ter handhaving van de orde en rust op de begraafplaats kan de toegang tijdelijk worden gesloten.
  3. Het is verboden gedurende de tijd dat de begraafplaats niet voor het publiek geopend is zich daarop te bevinden, anders dan voor het bijwo­nen van een begrafenis of de bezorging van as.
  4. Het is niet toegestaan honden op de begraafplaats toe te laten.

Artikel 6 – Ordemaatregelen

  1. Het is aan steenhouwers, hoveniers en andere personen die werkzaamheden op de begraafplaats verrichten, verboden, anders dan met toestemming van of namens het college van Kerkrentmeesters, werkzaamheden voor derden aan grafbedekkingen op de Begraafplaats te verrichten. Deze toestemming kan mondeling worden gegeven.
  2. Het is verboden zonder noodzaak over de graven te lopen, beplantingen te beschadigen of bloemen te plukken.
  3. Bezoekers, personeel van uitvaartondernemingen en personen die werk­zaamhe­den op de begraafplaats hebben te verrichten, zijn verplicht zich in het belang van de orde, rust en netheid te houden aan de aanwijzin­gen van de beheerder.
  4. Degenen die het in het tweede lid vermelde verbod overtreden of zich niet houden aan de in het derde lid bedoelde aanwijzingen, moeten zich op eerste aanzegging van de beheerder van de begraafplaatsverwij­deren.

Artikel 7

  1. Dodenherdenkingen, onthullingen van gedenktekens en dergelijke plech­tighe­den op de begraafplaats moeten vijf dagen tevoren worden gemeld aan het college van kerkrentmeesters onder opgave van datum en uur van de plechtigheid en de wijze waarop de plechtigheid zal plaats vinden.
  2. De deelnemers aan de plechtigheid, bedoeld in het eerste lid, moeten zich in het belang van de orde, rust en netheid houden aan de aanwij­zingen van het college van kerkrentmeesters of de beheerder.
  3. Bijeenkomsten op de begraafplaats, die het karakter van een openbare manifestatie hebben of naar het oordeel van het college van kerkrentmeesters zullen hebben, kunnen door het college van kerkrentmeesters worden verboden.

Artikel 8 – Opgraven en ruimen

  1. Het opgraven van lijken en het ruimen van graven gebeurt door daartoe aangewezen professionele personen c.q. gecertificeerde bedrijven.
  2. Andere personen is het niet geoorloofd daarbij aanwezig te zijn behoudens schriftelijke toestemming van de beheerder. De beheerder en de eigenaar van de begraafplaats zijn niet aansprakelijk voor schade, van welke aard dan ook, die mocht opkomen aan personen die ter bijwoning van het opgraven van lijken of het ruimen van graven op de begraafplaats aanwezig zijn.

HOOFDSTUK 3 – VOORSCHRIFTEN VOOR LIJKBEZORGING

Artikel 9 – Kennisgeving van begraven en asbezorging, openen en sluiten van het graf

  1. Degene die wil doen begraven of as wil doen bijzetten geeft daarvan uiterlijk twee dagen voor­af­gaande aan die waarop de begraving of bijzetting zal plaats vinden, schriftelijk kennis aan de beheerder. De zaterdag geldt voor de toepassing van deze bepaling niet als werkdag. Indien de burge­meester toestemming heeft gegeven om het lijk binnen 36 uur na het overlijden te begraven moet de kennisgeving aan de beheerder zo tijdig mogelijk worden gedaan.
  2. Op de kist of op het omhulsel van het lijk wordt een registratienummer aangebracht, dat correspondeert met het nummer, vermeld op een bijgevoegd document dat tevens de namen, de datum van geboorte en overlijden van de overledene dan wel de geslachtsnaam van de doodgeborene bevat, nadat is vastgesteld dat het document betrekking heeft op het lijk.
  3. Tot begraving wordt niet overgegaan dan nadat de beheerder van de begraafplaats of de begrafenisondernemer heeft vastgesteld dat het op de kist of het omhulsel vermelde registratienummer overeenkomt met het nummer vermeld op het document als genoemd in lid 2.
  4. Het openen van een graf ter begraving of voor het bezorgen van as, en het daarna sluiten van een graf, alsmede het bedienen van de hulpmidde­len mag uitsluitend geschieden door de medewerkers van de begraafplaats dan wel door degenen die met deze werkzaamheden zijn belast, op aanwij­zingen en onder toezicht van de beheerder. De nabestaanden kunnen deze werkzaamheden onder toezicht van de beheerder geheel of gedeel­telijk zelf verrichten indien zij hun wens daartoe uiterlijk om 12.00 uur van de voorafgaande werkdag mondeling of schriftelijk aan de beheerder hebben kenbaar gemaakt. De zaterdag geldt voor de toepassing van deze bepaling niet als werkdag. Zij dienen bij deze werkzaamheden de aanwijzin­gen van de beheerder op te volgen.

Artikel 10 – Over te leggen stukken

  1. Begraving mag slechts geschieden indien van tevoren het verlof tot begraven of de bezorging van as is overgelegd aan de beheerder.
  2. Indien de begraving of de bezorging van as in een particulier graf zal plaats ­vinden, dient een machtiging daartoe aan de beheerder te worden overgelegd ondertekend door de rechthebbende of indien deze is overle­den, door degene die in de uitvaart voorziet
  3. Begraving of bijzetting in een particulier graf waarvan de uitgiftetermijn binnen de wettelijke minimum grafrusttermijn (= de periode waarin een lijk niet mag worden opgegraven, behoudens toestemming van de bevoegde autoriteit) afloopt, kan alleen plaats vinden onder gelijktijdige verlenging van de uitgiftetermijn met een zodanige periode dat de alsdan resterende uitgiftetermijn ten minste gelijk is aan de wettelijke minimum grafrusttermijn van 10 jaren. De verlenging dient te worden aangevraagd door de rechthebbende of, indien deze is overleden, door een van de andere personen, genoemd in artikel 15, tweede lid.
  4. Een bewijs van betaling van de grafrechten voor de eerste periode dat het graf uitgegeven is.
  5. De beheerder onderzoekt of de overgelegde stukken volledig en juist zijn.

Artikel 11 – Tijden van begraven en asbezorging

  1. Op zondagen, christelijke of algemeen erkende feestdagen, wordt geen gelegenheid gegeven tot begraven en bezorgen van as, tenzij de burge­mees­ter een van de normale termijn afwijkende termijn voor begraving of crematie heeft gesteld of het college van kerkrentmeesters hiervoor toe­stem­ming heeft verleend.
  2. Op de overige dagen zijn de tijden van begraven en het bezorgen van as:
    – op werkdagen van 10.00 uur tot 16.00 uur
    – op zaterdag van 10.00 uur tot 12.00 uur.

Kerkrentmeesters kunnen in bijzondere gevallen van deze tijden afwijken.

HOOFDSTUK 4 – DE GRAVEN EN GRAFRECHTEN

Artikel 12 – Soorten graven

  1. Op de begraafplaats kunnen worden onderscheiden:
    a. particuliere graven;
    b. grafkelders.

Artikel 13 – Particulier graf

  1. Een uitsluitend recht op een graf kan alleen schriftelijk worden geves­tigd. Door het college van kerkrentmeesters wordt een grafbrief opgemaakt.
  2. In de gemeente Winsum geldt de bepaling dat in particuliere graven slechts één lijk mag worden bijgezet. Het college van kerkrentmeesters bepaalt bij nader vast te stellen regels hoeveel asbussen met of zonder urnen er kunnen worden bijgezet in de particuliere graven.
  3. Het college bepaalt de afmetingen en de uitgiftetermijn van de particuliere graven. De afmetingen zijn 2,20 x 1,00 meter, met een tussenruimte van 30 cm.. De uitgifteter­mijn is minimaal 30 jaren.
  4. In de grafbrief wordt vermeld welk graf is uitgegeven tegen welke prijs en voor welke termijn.
  5. De rechthebbende op het graf ontvangt een exemplaar van de grafbrief.
  6. Vanaf 2015 bewaart het college van kerkrentmeestert een kopie van de grafbrief

Artikel 14 – Verstrijking en verlenging termijn particulier graf

  1. De rechthebbende van een particulier graf waarop een uitsluitend recht is gevestigd voor bepaalde tijd kan verzoeken deze termijn te verlengen. Het uitsluitend recht op een graf wordt op verzoek van rechthebbende na verstrijking van de uitgiftetermijn verlengd, mits het verzoek gedaan is binnen twee jaren voor het verstrijken van de termijn. De verlen­ging geschiedt na de uitgiftetermijn van 30 jaren telkens voor 10 jaren.
  2. Het college van kerkrentmeesters doet binnen een jaar na de aanvang van de termijn waarin verlenging van het recht kan worden verzocht, aan de rechthebbende wiens adres hem bekend is, schrifte­lijk mededeling van het verstrijken van de termijnen van het bepaalde in lid 1.
  3. Indien niet binnen drie maanden na verzending van de mededeling, bedoeld in lid 2, om verlenging van het recht is verzocht, maakt het college van kerkrentmeesters de mededeling bekend bij het graf en bij de ingang van de begraafplaats. De aankondiging blijft beschikbaar tot het einde van de periode waarvoor het recht op een particulier graf was gevestigd.

Artikel 15 – Overschrijving van verleende rechten

  1. Het uitsluitend recht op een graf kan op schriftelijk verzoek van de rechthebbende worden overgeschreven ten name van de echtgenoot of le­vens­partner dan wel een bloedverwant tot en met de derde graad. Over­schrijving op verzoek van de rechthebbende ten name van anderen dan de hiervoor genoemden, is slechts mogelijk, indien daarvoor gewichtige redenen bestaan.
  2. Na het overlijden van de rechthebbende kan het recht worden overge­schr­even op naam van de echtgenoot of levenspartner dan wel een bloed- of aanver­want tot en met de derde graad, mits het verzoek hiertoe schrif­telijk wordt gedaan binnen twee jaar na het overlijden van de rechtheb­bende. Overschrijving ten name van anderen, is slechts mogelijk indien daarvoor gewichtige redenen bestaan.
  3. Indien binnen de in lid 2 gestelde termijn geen verzoek tot overschrij­ving is gedaan, kan het college van kerkrentmeesters het recht vervallen verklaren.

Artikel 16

  1. Van iedere overboeking van het recht op een graf wordt aantekening gehouden in het in artikel 4 genoemde register.
  2. De rechthebbende krijgt een bewijs van overboeking.

Artikel 17 – Grafkelder

Het college van kerkrentmeesters kan aan de rechthebbende op een particulier graf, indien daartoe de mogelijkheden aanwezig zijn, vergunning verlenen tot het daarin voor eigen rekening doen aanbrengen van een grafkelder overeenkom­stig de door het college van kerkrentmeesters te stellen voorwaarden.

Artikel 18 – Afstand doen van graven

Zonder aanspraak te kunnen maken op enige vergoeding, kan de rechthebbende schriftelijk afstand doen van zijn recht ten behoeve van het college van kerkrentmeesters. Van de ontvangst van zodanige verklaring zenden kerkrentmeesters een schriftelijke bevestiging aan de rechthebbende.

HOOFDSTUK 5 – GRAFBEDEKKINGEN

Artikel 19 – Toestemming grafbedekking

  1. Voor het hebben van een grafbedekking is schriftelijke toestemming nodig van het college van kerkrentmeesters.
  2. Het college van kerkrentmeesters kan in een uitvoeringsbesluit nadere regels vaststellen over de wijze van aanvragen van toestemming, de aard en de afmetingen van de grafbedek­king en de wijze van aanbrengen.
  3. Het college van kerkrentmeesters kan de toestemming weigeren of intrekken indien:
    a. niet voldaan wordt aan de eventueel door hen vastgestelde nadere regels als bedoeld in lid 2;
    b. de grafbedekking afbreuk doet aan het aanzien van de begraafplaats;
    c. de duurzaamheid van de materialen onvoldoende is;
    d. de constructie van de grafbedekking ondeugdelijk is.
  4. Toestemming voor het hebben van een grafbedekking voor particuliere graven moet worden aangevraagd door en wordt gesteld op naam van de rechthebbende op de graf­ruimte. Bij overschrijving van dat recht wordt de als dan ingeschreven rechthebbende beschouwd als de houder van de toestemming.

Artikel 20 – Grafbeplanting

  1. Niet-blijvende beplantingen op een graf die in een verwaarloosde staat verkeren kunnen door degene die belast is met de dagelijkse leiding op de begraafplaats worden verwijderd zonder dat aanspraak kan worden gemaakt op schadevergoeding. Losse bloemen, planten, kransen en dergelijke kunnen, wanneer zij verwelkt zijn worden verwijderd. Linten, siervazen en derge­lijke voorwerpen worden gedurende drie maanden ter beschikking gehouden van de rechthebbende indien deze daartoe tevoren een mondeling of schrif­telijk verzoek heeft gedaan bij de beheerder.
  2. Beplanting die niet op het graf is geplaatst, is eigendom van de beheerder van de begraafplaats en kan verwijderd worden zonder dat aanspraak kan worden gemaakt op schadevergoeding.

Artikel 21 – Verwijdering grafbedekking

  1. De grafbedekking kan na het verstrijken van de graftermijn, als die niet door de rechthebbende wordt verlengd, door het college van kerkrentmeesters worden verwijderd.
  2. Vanaf 2015 geldt de regel dat, in aansluiting op het bepaalde in lid 1.,de kosten van de verwijdering voor rekening zijn van de rechthebbende.
  3. Ingeval van kennelijke verwaarlozing van het onderhoud van een particulier graf, kan het college van kerkrentmeesters deze verwaarlozing in een schriftelijke verklaring vastleggen en toezenden aan rechthebbende. Rechthebbende dient binnen één jaar na ontvangst daarvan in het onderhoud te voorzien.
  4. Indien de ontvangst van de verklaring, als genoemd in lid 3, niet bevestigd wordt, maakt het college van kerkrentmeesters de verklaring bekend bij het graf en bij de ingang van de begraafplaats, gedurende een periode van vijf jaar dan wel totdat in die periode in het onderhoud is voorzien.
  5. Wanneer toepassing is gegeven aan het gestelde in de hiervoor genoemde leden 3. en 4. en niet alsnog in het onderhoud van het graf is voorzien, vervalt het recht op het graf op het moment dat de periode van één dan wel vijf jaar, bedoeld in de hiervoor genoemde leden 3. en 4., is verstreken.
  6. Als het recht op een graf nog geen dertig jaar is gevestigd op het moment dat de periode, bedoeld in lid 4. is verstreken, blijft de bekendmaking in stand totdat de periode van dertig jaar is verstreken dan wel totdat in die periode in het onderhoud is voorzien. Indien niet voordien in het onderhoud van het graf is voorzien, vervalt het recht op het graf zodra de termijn van dertig jaar is verstreken.
  7. De grafbedekking vervalt aan de beheerder van de begraafplaats indien:
    a. geen verzoek op grond van artikel 15 lid 3 is ingediend;
    b. de grafbedekking binnen drie maanden nadat deze van het graf is verwijderd, is afgehaald.

HOOFDSTUK 6 – ONDERHOUD

Artikel 22 – Onderhoud door het college van kerkrentmeesters

  1. Ten einde de kosten van instandhouding en onderhoud van de begraafplaats en de graven, waarin door kerkrentmeesters wordt voorzien, te dekken, worden rechten geheven volgens de bij dit beheersreglement behorende tarievenlijst, die, zo vaak de kerkrentmeesters dit nodig achten, kan worden herzien.
  2. Het college van kerkrentmeesters belast zich met het onderhoud van de begraaf­plaats, waaronder wordt verstaan het onderhoud aan gebouwen en paden, het maaien van het gras, het verzorgen van de algemene beplan­ting en de watergangen e.d.
  3. Het college van kerkrentmeesters accepteert geen aansprakelijkheid voor schade, door welke oorzaak ook ontstaan aan de grafbedekking of ieder ander voorwerp dat zich op het graf bevindt. Schade aan de grafbedekking als bedoeld in artikel 22 lid 4 komt voor rekening van de rechthebbende.

Artikel 23 – Onderhoud door de rechthebbende

  1. De rechthebbende is verplicht de grafbedekking behoorlijk te onderhou­den of te herstellen, waaronder wordt verstaan het algemene onderhoud zoals steenhouwers werk­zaamheden (herstel en vernieuwing), onderhoud aan hekwerken en afschei­dingen e.d., het kleuren en bijwerken van opschriften en het verzorgen van graftuintjes en niet-blijvende grafbeplanting.
  2. Indien de rechthebbende nalaat de grafbedekking behoorlijk te onderhouden of te herstellen, en daardoor een risico ontstaat van schade aan derden, kan het college van kerkrentmeesters met inachtneming van het gestelde in lid 3 de grafbedekking geheel of gedeeltelijk doen verwijde­ren. Het verwijderde blijft gedurende drie maanden ter beschikking van de rechthebbende en vervalt daarna, met inachtneming van het bepaalde in lid 3, aan de protestantse gemeente, zonder dat deze tot enige vergoeding verplicht is.
  3. Tenzij sprake is van een acuut risico, zulks uitsluitend ter beoordeling van het college van kerkrentmeesters, vindt de verwijdering niet plaats dan nadat drie maanden zijn verstreken nadat de rechthebbende per aangetekend schrijven met bericht van ontvangst is aangemaand tot onderhoud of herstel van de grafbedekking. Als het adres van de rechthebbende niet meer bij de burgerlijke gemeente bekend is, vindt de vermelde aanmaning plaats op het mededelin­gen­bord van de begraafplaats. Bij het graf wordt een verwijzing naar deze aanmaning aange­bracht.
  4. Vanaf 2015 geldt de regel dat, in aansluiting op het bepaalde in lid 2, de kosten van verwijdering van de grafbedekking voor rekening zijn van de rechthebbende.

HOOFDSTUK 7 – RUIMING VAN GRAVEN

Artikel 24

  1. Met inachtneming van de Wet op de lijkbezorging en overige toepasselijke regelgeving kan de beheerder van de begraafplaats graven doen rui­men, mits dit gebeurt door daartoe gekwalificeerde personen c.q. gecertificeerde bedrijven. Ruiming van een particulier graf kan niet, dan met toestemming van de rechthebbende op dat graf.
  2. Het voornemen van de beheerder om een particulier graf te ruimen, gebeurt door middel van het plaatsen van een bordje bij het te ruimen graf. Plaatsing daarvan geschiedt gedurende tenminste een jaar voorafgaande aan het tijdstip waarop het graf ge­ruimd zal worden.
  3. Van het voornemen tot ruiming wordt aan rechthebbende schriftelijk mededeling gedaan bij het bij de beheerder van de begraafplaats bekend zijnde adres van rechthebbende.
  4. De bij de ruiming van het particuliere graf nog aanwezige overblijfselen van lijken worden herbegraven en de as wordt verstrooid op een van de daartoe bestem­de, afgesloten gedeelten van de begraafplaats(en). Hierbij dient de nodige zorgvuldigheid en piëteit in acht te worden genomen.
  5. De rechthebbende op een particulier graf kan de beheerder schriftelijk ver­zoeken om de overblijfselen te doen verzamelen om deze weer in dezelf­de graf­ruimte te doen plaatsen dan wel om deze elders te doen herbegraven.
  6. Nabestaanden van een overledene die begraven is in een algemeen graf, kunnen gedurende de in het tweede lid bedoelde termijn, de beheerder schriftelijk verzoeken bij ruiming de overblijfselen, indien mogelijk, bijeen te doen brengen voor herbegraving elders.
  7. Nabestaanden van een overledene waarvan een asbus al of niet met een urn is bijgezet in een algemeen graf, kunnen de beheerder vragen om deze ter beschikking te houden voor herbegraving of verstrooiing el­ders.

HOOFDSTUK 8 – IN STAND TE HOUDEN HISTORISCHE GRAVEN EN OPVALLENDE GRAFBE­DEKKING

Artikel 25 – Lijst

  1. Het college van kerkrentmeesters houdt een lijst bij van graven die van historische betekenis zijn of waarvan de grafbedekking een opvallende kwaliteit heeft.
  2. Alvorens tot ruiming van graven over te gaan, onderzoekt het college van kerkrentmeesters of er graven zijn die in aanmerking komen om op de onder 1. genoemde lijst te worden bijgeschreven.
  3. Het college van kerkrentmeesters beslist in overleg met de kerkenraad over het ruimen van graven en het verwijderen van grafbedekkingen die op de in het eerste lid bedoelde lijst staan.

HOOFDSTUK 9 – KLACHTEN

Artikel 26

  1. Rechthebbenden en andere bij de begraafplaats belanghebbende per­sonen en leden van de Protestantse gemeente kunnen omtrent feitelij­ke handelingen betreffende de begraafplaats of het nalaten daarvan bij het college van kerkrentmeesters een schriftelijke klacht indienen.
  2. Het college van kerkrentmeesters beslist binnen dertig dagen na ontvangst van de klacht. Het college kan deze termijn met ten hoogste dertig dagen verlengen.
  3. Het college van kerkrentmeesters brengt de beslissing omtrent de klacht terstond schriftelijk ter kennis van de klager

HOOFDSTUK 10 – OVERGANGSBEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 27

Dit reglement treedt in werking op 1 januari 2016. Alsdan vervallen de voordien bestaan hebbende voorschriften en bepalin­gen op dit gebied, behoudens eerbiediging van rechten, verkregen voor de inwerkingtreding van dit reglement, voor zover niet in strijd met de wettelijke bepalingen.

Artikel 28

  1. Ingeval van verschil over de toepassing van dit reglement en in alle gevallen waarin het reglement niet voorziet, beslist het college van kerkrentmeesters.
  2. Wijziging van dit reglement kan plaats vinden door het college van kerkrentmeesters.

Aldus vastgesteld op 1 november 2015

Namens de Protestantse gemeente Winsum-Obergum

Het college van kerkrentmeesters:

, voorzitter

, secretaris